
NieuwWij | Kansengelijkheid is een onderwerp dat niet meer weg te denken is van de politieke en maatschappelijke agenda. Zeker in het afgelopen jaar is door het verplichte onderwijs op afstand duidelijk geworden dat er nog veel werk te doen is. Monaïm Benrida is programmaleider van de Gelijke Kansen Alliantie bij het Ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW) en heeft als opdracht om met scholen, gemeenten en maatschappelijke organisaties te werken aan het bevorderen van gelijke kansen. Nieuw Wij spreekt met hem over de aanpak van de Gelijke Kansen Alliantie, over de rol van discriminatie bij kansenongelijkheid en over mogelijke oplossingsrichtingen.
Kansenongelijkheid is geen nieuw thema. Wat is de aanleiding geweest voor de oprichting van de Gelijke Kansen Alliantie?
“In april 2016 kwam de Onderwijsinspectie met een stevig rapport. Namelijk dat er sprake was van een groeiende kloof tussen kinderen van laagopgeleide ouders en kinderen van hoogopgeleide ouders. Die kloof had niets te maken met cognitie. Want het onderzoek wees uit dat bij gelijke cognitie er toch sprake was van een heel verschillende schoolloopbaan. Uit het onderzoek van de onderwijsinspectie bleek ook dat deze ongelijkheid in de hele onderwijscarrière doorwerkt. En misschien ook wel in de rest van het leven en dat vind ik persoonlijk het ergste. Voor de toenmalige bewindslieden van OCW was duidelijk dat er iets moest gebeuren. We zijn gestart met een breed actieplan met twee lijnen: een beleidslijn met onder andere aandacht voor de overgangen in het onderwijs en een netwerklijn dat de Gelijke Kansen Alliantie is geworden. We werken binnen de Gelijke Kansen Alliantie vanuit de overtuiging dat het bevorderen van kansengelijkheid een brede maatschappelijke opdracht is met daarin een belangrijke rol voor het onderwijs.”